dinsdag 6 februari 2018

Indonesië 2: ontmoetingen

Ik ben, als rasnomade, ontzettend graag onderweg (maar dat wist u natuurlijk al lang). Waar sommige mensen opzien tegen lange busritten of eindeloze uren op de trein, kan ik er intens van genieten om de wereld langs me heen voorbij te zien glijden, de landschappen en vergezichten die me onverwachts cadeau worden gedaan, de inkijk in momentopnames van levens aan de kant van de weg. Ik smul van al die glimpen, die onvertelde verhalen. Oude vrouwtjes die kromgebogen de veranda staan te vegen, jongemannen die blokken ijs van tientallen kilo's op hun schouders meedragen, mensen met rieten punthoedjes die blootsvoets in het rijstveld staan. Het zijn vluchtige blikken in een andere wereld, vage impressies die honger geven naar méér. Waar denkt dat vrouwtje aan terwijl ze veegt? Wat doen die jongens als het ijs eenmaal is waar het wezen moet? En die mensen op het land, zijn die ook bang voor slangen die door de modder glibberen, op zoek naar blote voeten om te bijten?



                              


Mooi is dat. Frustrerend ook. Ik hou van reizen, maar soms moet je ook gewoon even stil staan.Vooral als de reizen (te) lang en uitputtend zijn, de bestemming niet dichterbij lijkt te komen, het transport steeds het verkeerde lijkt te zijn. We moeten inademen, uitrusten. Tijd nemen om ons onder te dompelen in de rust van een berglandschap. Kennis maken, vragen stellen.

Karimunjawa zat ons niet mee. Het was een samenloop van oningeloste verwachtingen en verkeerde keuzes geweest, en we waren moe. We wilden zo snel mogelijk naar Bali, want ook dáár hadden we verwachtingen van; het eiland dat ons rust zou brengen. De vlucht die volgeboekt was werd dan maar een boot, en de aanbevolen rit naar Semarang ruilden we ter plekke om in een rit naar Surabaya. Zes uur, zeiden ze ons. Dat leek ons doenbaar.

Na enkele straten stopte de chauffeur, stapte uit, en vroeg de weg aan een winkelier. Wij gaven hem het voordeel van de twijfel. Toen volgde een agent, een moskee, en weer een winkel. Natuurlijk. Dat hadden wij weer. Die ene chauffeur die geen idee had welke kant hij op moest. We lieten het maar gebeuren, we hadden nog geen vlucht geboekt en zo lang we op een redelijk uur in de luchthaven aankwamen was het allemaal prima voor ons. De gesluierde vrouw vóór ons draaide zich om. Waar we vandaan kwamen. Hoe lang onze reis duurde. Of we genoten hadden van het snorkelen. Waar we heen gingen. Het kwam er uit in amper verstaanbaar Engels.Wij glimlachten in ons liefste Bahasi en deden ons best alle vragen zo verstaanbaar mogelijk te beantwoorden. Eens te meer voelde ik mij hulpeloos, zonder de taal als houvast. Het had ons een hele week gekost om 'dankjewel' te onthouden, en zelfs de meest basic conversatie lukte ons niet in de taal van ons gastland. We glimlachten wel eens als we weer een woord voorbij zagen komen dat te danken was aan de koloniale geschiedenis van onze noorderburen, maar naast 'apotek' en 'permisi' waren dat niet echt de meest bruikbare woorden voor een alledaagse conversatie: notaris, efisiensi, asbak, wastafel, konstruksi, persneling.
(Dokter was er ook zo eentje. Overal in het straatbeeld, goed om weten, en makkelijk te onthouden. Na verloop van tijd viel ons op dat er wel erg veel dokters waren die 'Gigi' heten. “Ik zou toch niet erg snel naar een dokter gaan die Gigi heet” zei lief nog, waarna we een discussie hadden over discriminatie, vooroordelen, en het verschil tussen discriminatie en vooroordelen. Later opperde hij – het waren er wel érg veel, geen enkel land kent zoveel Gigi's – dat het misschien een soort van keten was. Het duurde wel een dag of tien tot opeens het licht in mijn hoofd aanging en ik bedacht dat gigi misschien wel gewoon iets betékent. Tand, bijvoorbeeld. Sjonge, jonge. Taalwonder, werkelijk. (Laat de ironie u niet ontgaan))

De uren en de landschappen gleden voorbij. Het werd donker en duidelijk dat de zes uur die ons waren medegedeeld, niet meer waren dan een theoretische mogelijkheid. Eentje die zich vandaag zeer zeker niet ging manifesteren. Maar ik was moe: van de lange dag, het vele reizen, en op dat moment ook gewoon een beetje van Java. Ik wilde dat hoofdstuk afsluiten. Waar mijn pragmatisch liefje zich al had verzoend met het feit dat we die dag niet meer op een vlieger zouden stappen, wou mijn koppige hoofd nog steeds stug zo snel mogelijk naar die luchthaven. Dus toen het moment aanbrak waarop de pijl naar Surabaya naar rechts wees en onze chauffeur naar links afsloeg, vroeg ik: “Gaan we niet naar Surabaya?” Het bleef stil in de auto. Iedereen keek opeens bijzonder geïnteresseerd naar het afval langs de weg.
“Hallo.” herhaalde ik. “Surabaya, no?”. Het bleef stil. De chauffeur wist de weg opeens prima te vinden. Ik richtte me tot de vrouw die voor ons zat.
“Gaan we niet naar Surabaya?” vroeg ik weer.
“Eerst naar Jombang.” antwoordde ze. Dat was het stadje waar zij en haar gezin – voltallig aanwezig in de auto – woonden, en dat dus niet op de baan naar Surabaya ligt. Ik kreunde.
“Ja, maar,” legde ik uit. “Zo raken wij nooit op tijd op de luchthaven. Er zijn maar vluchten tot 10 uur 's avonds en als we daar niet op tijd zijn moeten we de nacht doorbrengen op de luchthaven.”
Mijn geratel was te moeilijk, en dus moest ik zeven keer herhalen wat ik had gezegd. Mijn creativiteit met woorden werd op de proef gesteld, om toch maar duidelijk te kunnen maken dat de eigenaar van de auto (die handigerwijze notoir afwezig was) ons had gezegd dat de rit zes uur zou duren, en dat we toch echt hadden gehoopt die avond nog een vlucht te halen. Nog vijf communicatiepogingen verder was ook duidelijk dat nee, we die vlucht nog niet geboekt hadden, maar wel hoopten op de luchthaven nog een ticket te kunnen scoren.
Toen eindelijk het verhaal min of meer was overgebracht en vertaald voor de overige inzittenden van de wagen, riep de geschrokken vrouw uit dat ze dat helemaal niet wist en dat het haar schuld niet was! Daar schrokken wij dan weer van, want nee, natuurlijk was het haar schuld niet, we waren gewoon verontwaardigd over de misinformatie die we hadden ontvangen, en over de nogal cruciale informatie die we dan weer níet hadden ontvangen, namelijk dat we eerst die familie zouden gaan afzetten, en dat dat een omweg van pakweg vier uur betekende. Nog een keer vroeg de dame of we geen vlucht hadden, maar toen dat niet het geval bleek werd ons opgelucht gemeld dat er vanaf 6 uur 's ochtends weer vluchten zouden vertrekken, en werden we enthousiast uitgenodigd bij de familie thuis.

“What do you like?” vroeg onze toekomstige gastvrouw met hernieuwde energie, blij dat ze een missie had om ons leven wat aangenamer te maken. “Kopi or kopi milk?” Dat ik 's avonds eigenlijk geen koffie drink leek me niet zo'n leuk feit om te vermelden, en dus opteerde ik voor de milk optie. Verder bood ze ons een bad of een bed aan, dat wisten we niet zeker, en werden onze pogingen om elkaar te verstaan steeds verwoeder, want onze talen steeds vermoeider. Het was uiteindelijk al na tien uur 's avonds – dik acht uur na aanvang van onze reis – toen we de oprit van onze nieuwe vrienden op reden. 

Welgestelde vrienden, zo bleek, want toen we eenmaal onze schoenen bij de voordeur hadden achtergelaten, mochten we wachten in de imposante inkomhal: een beetje 'duur design meets tacky kitsch', met het gevoel van een ambitieuze wachtkamer die zo graag méér wil zijn. We waren amper binnen of we werden al alleen gelaten. De gastvrouw kwam nog even grote blikken dozen vol koekjes voor onze neus parkeren, en fladderde toen verheugd de keuken in. Onze stille gastheer kwam mij wegplukken met de melding “Bath!”, wat gelukkig slechts een simpele badkamer-met-WC bleek te zijn. Het idee een bad te moeten nemen in dit onverwachte huis zat mij – hoe gastvrij en goedbedoeld ook – niet helemaal lekker.
Toen ik terugkeerde naar de inkomhal/foyer/wachtkamer had de gastheer zich buiten bij de chauffeur neergevlijd. En daar zaten wij dan, alleen, afwachtend, en hunkerend naar de koekjes, maar niet geheel zeker of het wel ok was om er nu al eentje te nemen. We keken wat verschrikt naar de levensgrote familieportretten aan de muur, bewonderden de Arabische kalligrafie tegenover ons, en dierven ons verder niet al te veel te verroeren.
“Kom, we nemen een selfie” fluisterde ik tegen lief, die daar duidelijk gewetensbezwaren over had, want kan dat zomaar, selfies nemen in de designwachtkamer van iemands villa? Ik besloot van wel, ook al voelde het als een hele stiekeme onderneming.

Eindelijk werden we opgehaald door de uitbundige gastvrouw, die niet enkel kopi en kopi milk had klaargezet, maar een hele maaltijd tevoorschijn had getoverd: gehaktballetjes, rijst, noedels.
“Ik ben vegetariër” sloeg ik de gehaktballetjes beleefd af, waarna er ogenblikkelijk allerhande soorten fruit op tafel verschenen.
De chauffeur maakte wat onscherpe foto's en we ondernamen nog wat onhandige pogingen tot een gesprek, maar er werd niet aangedrongen dat we zouden blijven, dus toen onze chauffeur opstond volgden wij hem de keuken uit.
“Hier heb ik nog wat voor jullie” zei onze gastvrouw. “Hebben jullie deze vrucht al eens geproefd?” Dat hadden we niet, en de kleine bruine vrucht verdween in een zak. Ze hield een paarse bol omhoog.
“Ah, buah naga” zeiden we, trots dat we iets wisten. Onze gastvrouw werd er zo blij van dat ze prompt haar hele fruitschaal in de zak leegkieperde en die vervolgens in mijn handen propte: “voor de reis”.

Er werd nog wat heen en weer ge-salam aleikum'd tussen ons Indonesische gezelschap, Botho trok in zijn vermoeidheid de sandaal van onze gasthaar aan - die hem vervolgens met de nodige hilariteit nog even uit de auto kwam redden - en toen waren we weer onderweg. Een beetje verdwaasd van de blitzmaaltijd en het snelle afscheid, maar beiden met verwarmde harten en dwaze glimlachen op ons gezicht.

Midden in de nacht arriveerden we op Surabaya airport. Gebroken en – al wisten we dat toen nog niet – met een helse wachttijd voor de boeg (de ochtendvluchten zaten volgeboekt). Maar content tot op het bot, want de warme ontmoeting was het dubbel en dik waard geweest. Dankbaar voor dit kleine stilstaan onderweg, een glimp van binnenuit, en de laatste herinnering die we meekregen uit Java.

Selamat tinggal.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten