donderdag 8 februari 2018

Indonesië 3: ontmoetingen/bijenman



We lopen het dorpje uit, verrukt en betoverd door zijn kleinschalige en rustieke charme. Even staan we stil aan de rand. We bewonderen de woudreuzen die daar staan, zomaar, alsof er helemaal geen menselijke onderbreking was geweest in al dat natuurgeweld. Vragen ons even af waarheen nu, onze ontdekkingslust aangewakkerd door de schoonheid van de dag.



Een man duikt op aan de rand van het pleintje, verschijnt uit een aanlokkelijk pad en glimlacht warm naar ons. We glimlachen terug, van harte, en knopen een gesprekje aan – hetzelfde als altijd, waarna lief vraagt waar we de tempel kunnen vinden. De man zwaait joviaal in de richting van het pad en wij, verheugd en uitbundig, duiken de schaduw van het woud in. Enkele meters verder bedenk ik me en draai me om: “Die zwarte stammetjes,” wijs ik richting de kruinen van de jungle, “zijn dat nestkastjes?” 
“Nee.” De man loopt onze richting uit. “Dat zijn mijn bijenkasten.”
We klinken unisoon in onze verbazing en interesse, terwijl de vriendelijke Balinees zich ontpopt als een imker in het woud.
De dikke, zwarte, bamboe-achtige stronkjes worden bewoond door hele volksstammen van minuscule zwarte bijtjes, producenten – zo zullen we even later leren – van een donkere, zure, geneeskrachtige honing. Voor we het weten zitten we bij Wayan thuis. Terwijl wij van kopjes thee nippen – met honing, uiteraard – en zijn zus op de veranda armbandjes zit te maken, toont hijzelf ons trots de artikels die in de internationale pers zijn verschenen over hem en zijn honingkunsten. Hij vertelt ons geestdriftig over de inheemse zwarte bijtjes, dat ze steeds dezelfde palmbloesems opzoeken en dat hun honing daardoor die aparte smaak krijgt. We knikken en nippen van de zoete thee. Hij vertelt over de grotere gele bijen, die met de seizoenen van bloem veranderen, en zo telkens een andere smaak honing produceren. We knikken geboeid, nu je 't zegt, deze honing smaakt echt wel wat naar mango. Wayan is niet te stoppen. We leren dat zijn familie, al generaties lang bijenkwekers, immuun is voor de bijensteek. Ondertussen verschijnen sappige ananassen en mini-banaantjes op tafel; de versheid en overvloed die zo eigen is aan de tropen. We smullen ervan; van het fruit, de verhalen, deze hele ontmoeting, het warme welkom in dit bescheiden hutje. De belofte van een nabije wilde tuin waar al dit lekkers vandaan komt brengt me op ideeën.

“Hij heeft nog nooit een ananasplant gezien.” wijs ik naar Lief, terwijl ik me levendig herinner hoe verrukt ik zelf was toen ik voor het eerst zag hoe die dingen groeien, een leven geleden in Micronesië. Wayan begrijpt mijn niet zo subtiele hint en vraagt of we de tuin willen zien. Wij knikken geestdriftig, gulzig naar meer verhalen, meer schoonheid, meer Indonesië. We kopen fortuinen aan de (h)eerlijkste honing ooit, bewonderen het vlecht- en handwerk van de familie, glimlachen voor de fotoboeken: de zijne, de onze.



Wayan leidt de weg. De tuin grenst niet aan het huisje, een paadje brengt ons via het bos naar de tempel die op een open plek naast een weergaloze Banyanboom ligt te schitteren in een genadeloze zon. Dan een halve heuvel op – het lukt me net om mijn nek niet te breken, maar het is spannend. En daar staan we weer, in de verkoelende schaduw van het woud, dat dit keer ook stiekem een tuin is, al zou geen westerling dat vermoeden. Wayan spreidt zijn armen, als om ons welkom te heten, en wijst de ananassen. Hij toont en vertelt, wij luisteren en leren. Het lijkt pure natuurchaos voor ons, maar voor hem zit er systeem in.

“Daar is mijn broer.” Hij wijst naar een geluid hoger op de heuvel, dat voor onze oren onhoorbaar is. “En de dochter van mijn zus.”
Hij roept wat naar het dichte groen, staat wat naar ons te stralen als plots een meisje, nog niet dubbel zo groot als haar machete, tevoorschijn komt. Ze draagt twee verse, rijpe ananassen, een voor elk van ons.
We glibberen terug naar beneden en breken alwéér geen nek: de dag kan waarachtig een succes genoemd worden. We zijn kinderen in de snoepwinkel, dronken van zoveel moois, zoveel warmte. De dag is nog jong, en kan alleen maar beter worden.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten