vrijdag 19 januari 2018

Indonesië 1: Landinwaarts

Het aandoenlijke schepseltje roert wild zijn flippers heen en weer. Minuscuul is het beestje, en zijn instinct kent maar één beweging: vooruit, vooruit, vooruit. 


Zonet nog hield ik dat kleine schildje voorzichtig tussen twee vingers en voelde ik zelf de de spierkracht van die schattige pootjes. Alsof hij zich van mij wilde afzetten: "Laat maar los, ik vlieg wel." Nu beroeren ze het strand met diezelfde gulzige overtuiging. Alsof hij niet zichzelf vooruit probeert de duwen, maar eerder de hele aardbol onder zijn kleine lijfje door naar achteren probeert te schuiven. Mijn hart smelt. Gefascineerd kijk ik toe en verwonder me over het enorme verschil tussen dit minidingetje en het enorme exemplaar dat we de nacht tevoren op het strand hebben gezien. 


Een veertigtal van zijn broertjes en zusjes zijn hem al voorgegaan. Ze hebben hun perfecte sporen nagelaten in het zand, kriskras door elkaar, maar allemaal, langs hun eigen pad, naar zee. Eén voor één hebben we ze zien verdwijnen in de golven waar het Grote Gevaarlijke Leven hen wacht. 
Maar niet dit kleintje. O nee. Deze hier loopt halsstarrig en overtuigd landinwaarts. Met kleine sprongetjes duwt hij die grote wereldbol telkens weer een centimeter verder. 

Een hongerige meeuw cirkelt vervaarlijk boven onze hoofden. "Nee!" Ik zwaai mijn armen boos boven me uit. Niet nu. Niet dít kleintje. Ook al weten we sinds kort dat slechts één op de duizend zeeschildpadjes het tot de volwassenheid zal schoppen en ook al lijken de kansen van dit exemplaar niet erg hoog te liggen; wij zullen erop toezien dat hij op zijn minst veilig het water bereikt - ook al lijkt hij dat zelf hardnekkig te weigeren. 
Iedere keer dat de uitloper van een golf aan hem likt, hem even optilt als in een uitnodiging om mee te gaan, spartelt ons kleintje wild in het rond. Is de golf eenmaal verdwenen, ploetert hij dapper verder. Landinwaarts.

Landinwaarts
Zo gaat het al zeker een kwartier, en Lief en ik zijn teneinde raad. Ook al gaat het tegen de wetten van de natuur in (de schildpadjes moeten zélf over het strand lopen zodat ze informatie kunnen opslaan voor later), beiden zijn we bijna bereid hem een kleine lift te geven, de golven in. Resoluut ga ik voor hem staan, mijn voeten een gesloten poort. Kleinie lijkt zich enkel nog maar meer te gaan haasten en hupst gezwind mijn kant op. Angst voor mensen zit hem duidelijk niet in het bloed. De meeuw krijst ongeduldig, ik buig me beschermend over onze zeebaby. Een nieuwe golf komt, groter nu, tilt hem even op, zet hem zachtjes weer neer. En eindelijk, eindelijk, lijkt zijn neusje de goede kant op te wijzen. Nu ja, de goede kant - hij volgt voornamelijk de kustlijn, maar met een ó zo subtiele afbuiging richting oceaan. We juichen. En ook al moet ons kleintje inmiddels uitgeput zijn, onder onze luidkeelse aanmoedigingen hupst hij verwoed verder. En dan, minuten verder, is ze daar opeens: de verlossende golf. Ineens moeten die kleine flippertjes niet langer de wereld wegduwen, maar zweven ze in het water: vooruit, vooruit, vooruit. 



We volgen hem tot we hem niet meer kunnen zien, een half oog in de lucht voor hongerige vogels die gelukkig niet te bespeuren zijn. Opeens is het strand ontzettend leeg, wij vol van wensen voor dit kleine beestje. Wie weet, op een dag, als kleinie groot is geworden en hij een zij blijkt te zijn, komt ze hier misschien zelf wel eieren leggen. We draaien ons om en verdwijnen in de warmte van het groene woud. In de verte krijst een meeuw, maar we doen net of we dat niet horen. 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten