vrijdag 11 juni 2010

Week 18: Waar god woont.



Ik weet het, ik heb het al eerder vermeld. Ik heb er foto’s van laten zien. Ik hoef het niet te herhalen. Maar ik doe het toch. Want voor het eerst in 10 jaar voel ik mij ergens thuis. Ik hou van mijn wereld. Het is tijd voor een ode aan Guápulo.

Om te beginnen is daar het uitzicht. Het is een reden om ’s ochtends de gordijnen open te trekken. Het is een reden om ’s avonds na werk naar huis te vliegen (nog één bocht en dan...!). Het is een reden om thuis te blijven in het weekend en daar uiterst vrede mee te hebben. Dit uitzicht word ik nooit beu, simpelweg omdat het elke dag anders is. Soms zie ik schimmen van verre bergketens door ochtendnevel heen. Soms speelt de late middagzon spelletjes van kleur en schaduw op diezelfde bergketen. Soms is Cayambe een onzichtbare aanwezigheid achter dikke pakken grijze wolkgordijnen, soms is Cayambe statig en machtig, de koning van de horizon. Soms zie ik niet verder dan de kerk en bestaat alleen mijn eigen kleine Guápulo – de wereld houdt op waar de wolken beginnen. Soms is de wereld eindeloos en schittert het dal onder zoveel zomer. ’s Nachts worden we gehuld in mysterieuze nevelen of getrakteerd op een dalzicht vol twinkellichtjes. Elke ochtend weer een verrassing, elke dag een cadeautje.


Dan is er mijn huisje. Dat hebben jullie allemaal al gezien. Ik hou van mijn huisje.

Dan is er Melrose Place. Melrose, met al z’n paradijsplantjes, de occasionele palm, de enkele colibrie. Melrose met z’n schattige witte huisjes, zijn zalige buren, met alle honden en katten die elk hun eigen karakter hebben en met wie ik elke dag praatjes moet slaan. Verrukkelijk is het.

Dan, 110 trappen later, is daar mijn straatje. Met links van mij natuurlijk Café Guápulo, vaste halte onderweg naar huis. Wat zeg ik, eigenlijk mijn tweede thuis. Tegenover mij en rechts van mij de winkeltjes van Doña Laura en Doña Normita. Zij zijn alletwee betoverd door mij. Niet de winkeltjes, de Doñas. Niet alleen zij trouwens. Guápulo heeft mij omarmd als de langverloren schoondochter die is teruggekeerd. Dit is het kleine dorp in de grote stad: die ene wijk waar iedereen elkaar nog groet en iedereen elkaar kent. Elke ochtend als ik vertrek en elke avond als ik thuiskom word ik begroet door mijn buurvrouwen als was het jaren geleden dat ze me nog hadden gezien. Zalig. Zaligzaligzalig. Amiguitaaaa!!



Ik hou van Guápulo, het is mijn thuis. Het maakt me gelukkig. Ik word blij van de busrit naar werk in de ochtend en ik word blij van de rit terug naar huis – ik denk ook steeds vaker ‘Ik hou van Quito!’ - en de wandeling die eraan vasthangt, die altijd langer is dan ik denk, en mijn wijk trekt zo hard aan mij dat ik uiteindelijk steeds begin te rennen lopen vliegen tot ik het begin van Guápulo zie en mijn hartje zingt ‘ik ben Thuis’!

Overdreven? Misschien. Maar het kan nog erger. Fidel, überguapuleño, heeft – hoe ghetto kan het worden? – een Guápulo-tattoo op zijn arm. Het is nu eenmaal een plek die je betovert om je nooit meer los te laten (de wijk, niet de arm).




(Sanne en ik zitten in de taxi op weg naar huis. Als we vlakbij zijn zien we vuurwerk knetteren en knisperen. ‘Waarom is dat?’ vraagt Sanne. ‘Dat’, zeg ik ‘is omdat die mensen blij zijn dat ze zó dicht bij Guápulo kunnen wonen’.)

Amen.

2 opmerkingen:

  1. Hey Lies,
    Wat heerlijk leesvoer vind ik weer bij jou! Een taartje op mijn ontbijttafel :)
    Have fun!
    R

    BeantwoordenVerwijderen
  2. mahahaha Liesje, Je einde is geweldig, en super leuk je verhaaltjes, ik ben ze laat aan het lezen, maar geniet ervan!
    Dikke kus, lang leve guapulo!!! Het is inderdaad een mooi thuisje!
    xxx Sanne

    BeantwoordenVerwijderen