Maar het paradijs had opeens zijn betovering verloren. De weinige vriendschappen die ik hier had opgebouwd hebben hun h
oudbaarheidsdatum bereikt: iedereen vertrekt in juli. Mijn relatie, die al meer dan een jaar kwakkelt, is omgevallen (voorgoed deze keer?). Mijn werk, eerder mijn droomjob, is een sleur geworden waar ik het nut niet meer van inzie. Het paradijselijke eiland een plek van isolatie, want er zijn slechts een aantal plaatsen waar je vrijelijk heen kan. Er is geen salsa, er zijn geen vegetarische restaurants, geen cinema of theater, er is geen aanbod van (psychische dan wel fysieke) gezondheidszorg, geen boekwinkels of shoppingcenters, geen degelijk internet, geen afleiding, geen ontsnapping. Ik voelde mij gevangen in het paradijs, had ademruimte nodig, ook al zou die nog zo vervuild zijn.
Quito was helemaal de verademing die ik nodig had. Guapulo was thuiskomen, waar alle gezichten bekend zijn en iedereen je verwelkomt als de verloren dochter die je bent en waar iedereen het een mirakel vindt dat je nog eens langskomt. Ik was vergeten hoe magisch het daar is, als op het uur van de schemering een wolkendeken de bodem van het dal bedekt en jij daarboven uit torent. Als lichtjes door die wolkendeken priemen en het dorp onder je een rokend goedje in een betoverde heksenketel lijkt. Ooh.
Plots had ik ‘thuis’ internet, klonken er sirenes in de nacht, kon ik weer eens krokant gefrituurde yucca eten en strawberry-cheesecake-ijs. Plots was er keuze te over in veggie eten en in onbekende bars. Kon ik weer salsa dansen en het uur erna, gewoon nóg eens salsa dansen. Plots moest ik mij weer opwinden over het verkeer, en nooit-een-taxi-vinden-net-wanneer-je-er-een-nodig-hebt. Plots waren de nachten ijzig koud en was een canelazo heerlijk welgekomen. Kon ik windowshoppen en mijn hoofd breken over wel-of-niet een kleedje kopen en uiteindelijk toch maar niet maar dan wel mezelf op een boek trakteren. Aah.
Al die dagen lang zag ik op tegen mijn terugkeer. Mijn weerzien met Quito en zijn inwoners was té fijn (behalve één erg onaangename uitzondering): úren heb ik bijgekletst met oude bekenden – Lieselotte, Fidel, Araceli, The Guápulo Gang, Christel, Marco, etc. -, levens heb ik uitgewisseld met nieuwe bekenden – Charlene, Alan, Andy en, bovenal, Alejo. We dronken frozen daiquiris. Mmm.
Maar mijn lippen waren gebroken en gebarsten nog vóór ik goed en wel was aangekomen, mijn huid barstte bijna van me af van de droogte en de vervuiling. Mijn buik protesteerde tegen al dat slechte eten, mijn voeten kreeg ik amper opgewarmd. Mijn massage kostte weliswaar nog niet de helft van wat ze in Galápagos kost, maar ze was ook niet half zo goed. Mijn goedkoop gedane nagels vertoonden al vanaf dag één imperfecties. Sja. Dat dan weer wel.
Op de luchthaven in Quito kwam ik al bekenden tegen – een vriendin uit Salasaca die toevallig diezelfde dag terugkeerde. Op het vliegtuig, in Guayaquil, liep ik colega Polly tegen het lijf. En in Baltra was daar plots Maria Eugenia van het Ministerie van Cultuur. Die ging de andere kant op. Mijn wereld is gekrompen.
Hoewel ik met tegenzin terugkeerde, voelde ik voor het eerst hoe zacht en vochtig de lucht is op mijn eilanden. Voor het éérst rook ik hoe groen het daar is. Hoewel het mijn vierde landing op Baltra was, zag ik nu pas hoe helder het water van bovenaf is – azuurblauw/ Daphne Mayor/ appelblauwzeegroen/ Seymour Norte/ turquoise/ Mosquera/ zie ik daar wat zwemmen?/ Baltra. Welkom.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten